door: Raymond Hintjes

De zon zakt langzaam achter de horizon van Vilnius, en ik sta in de kapel boven de Poort van de Dageraad. Voor het eerst voel ik een diepe, onverklaarbare aantrekkingskracht tot het heilige. Terwijl ik naar het icoon van Maria staar, voel ik de drang om op mijn knieën te gaan. Maar mijn gedachten houden me tegen. Dit moment van stilte, in een stad die ik toevallig met mijn partner bezoek, raakt iets in mij aan dat ik al jaren heb genegeerd. Mijn reis, mijn worsteling en mijn zoektocht naar een plek waar ik mezelf mag zijn—alles komt samen in dit ene moment. Hoe ben ik hier terechtgekomen, na jaren van worsteling binnen de strakke doctrines van de Jehovah’s Getuigen?

Mijn verhaal begint niet in de rustige veiligheid van een open geloof, maar in de verstikkende beklemming van een strenge religieuze gemeenschap. Op veertienjarige leeftijd dacht ik dat mijn toewijding aan God mijn gevoelens zou kunnen verbergen, dat ik mijn verlangens kon uitwissen. Maar hoe ver je ook vlucht, je ware identiteit vindt altijd een weg naar buiten. Mijn reis was er een van verwarring, pijn en strijd. Toch leidde die uiteindelijk naar een onverwachte bestemming: het katholicisme—een geloof waarin ik voor het eerst echt thuiskwam, zowel bij God als bij mezelf.

Ik groeide op in een strenge religieuze gemeenschap: de Jehovah’s Getuigen. Daar worstelde ik met het gevoel dat mijn identiteit niet overeenkwam met wat er van mij werd verwacht. Op mijn veertiende liet ik mij dopen als Jehovah’s Getuige, in de hoop dat mijn toewijding aan God mijn gevoelens zou overwinnen en dat ik zou voldoen aan de hoge morele normen die mij werden opgelegd. Jarenlang probeerde ik een leven te leiden dat niet bij me paste—een leven dat me ontkende wie ik werkelijk was.

Deze innerlijke strijd duurde jaren. Het kostte me tijd om mezelf te accepteren, om de gebroken stukken van mijn identiteit bij elkaar te brengen, en om een weg te vinden die echt bij me paste. Die weg leidde me naar een onverwachte bestemming: terug naar mijn wortels. De katholieke traditie—ooit een vage herinnering uit mijn kindertijd—werd uiteindelijk mijn weg naar spirituele vrijheid, mijn weg naar heiligheid.

In dit essay deel ik mijn reis naar katholiciteit—een reis die niet zonder obstakels was, maar die me leerde dat heiligheid niet draait om perfectie, maar om kwetsbaarheid, liefde en verbondenheid. Het is een reis die me van de uitsluiting door de Jehovah’s Getuigen bracht naar de troost en openheid van nieuw geloof; van angst voor afwijzing naar de moed om mijn ware zelf te omarmen. Geloof werd niet het aanvaarden van starre dogma’s, maar een dynamische zoektocht naar betekenis in het alledaagse. Er ontstond voor mij een ruimte waarin ik niet hoefde te kiezen tussen mijn geloof en mijn identiteit, maar waarin ik beiden kon omarmen, als verweven aspecten van wie ik ben.

Deze reis begon lang voordat ik me er bewust van was, met een moment dat mijn eerste verbinding legde met het katholicisme: mijn doop als baby.

I. De Eerste Verbinding: Mijn Doop en Het Begin van Mijn Spirituele Reis

Op 22 december 1977 werd ik geboren in Brunssum, en vijf dagen later ontving ik het sacrament van de doop in de katholieke kerk. Hoewel ik me als baby niet bewust was van de betekenis van dit moment, was het mijn eerste ontmoeting met het heilige, een stille verbintenis met het geloof die diep in mij werd geplant. Die eerste sacramentele stap zou echter snel overschaduwd worden door een nieuwe wending in mijn leven.

In 1983 kozen mijn ouders ervoor zich aan te sluiten bij de Jehovah’s Getuigen. Met hun toetreding verdween mijn katholieke doop naar de achtergrond, alsof het slechts een vergeten hoofdstuk was uit mijn vroegste kindertijd. Het katholicisme, dat mijn eerste spirituele verbinding symboliseerde, werd vervangen door de strikte leerstellingen van de Jehovah’s Getuigen, die vanaf dat moment ons leven bepaalden. Toch bleef die oorspronkelijke band met het katholieke geloof ergens diep in mij sluimeren, als een zaadje dat ooit zou ontkiemen.

Binnen de gemeenschap van de Jehovah’s Getuigen werd me geleerd dat de doop een bewuste keuze moest zijn, een plechtige verbintenis aan Jehovah. Op mijn veertiende liet ik me opnieuw dopen, ditmaal binnen het geloof van de Jehovah’s Getuigen. Ik hoopte dat deze bewuste keuze me innerlijke rust zou geven en mijn plek in de gemeenschap zou versterken. Maar in plaats van vervulling bracht deze tweede doop vooral leegte. Ondanks mijn oprechte intentie voelde deze daad nooit zo krachtig of verbindend als mijn eerste onbewuste doop in de katholieke kerk. Ik zocht naar liefde en acceptatie binnen de strenge kaders van de Jehovah’s Getuigen, maar vond uiteindelijk slechts een spirituele leegte die aan me bleef knagen.

Het duurde vele jaren voordat ik de ware betekenis van mijn katholieke doop begon te begrijpen. In de zomer van 2012, tijdens een bezoek aan Vilnius, ervoer ik opnieuw een onverwacht moment van heiligheid. Terwijl ik in de kapel van de Poort van de Dageraad stond, werd ik aangetrokken tot een icoon van Maria. In dat moment voelde ik een diepe, onverklaarbare spirituele verbondenheid – een hernieuwde verbinding met het heilige, een verbinding die voor het eerst was gelegd bij mijn doop als baby. Hoewel ik toen nog niet volledig begreep wat er gebeurde, raakte dat moment iets in mij dat sindsdien nooit meer is weggegaan. Het duurde nog tot 2020 voordat ik pas ten volle begreep dat mijn spirituele reis niet begon bij de Jehovah’s Getuigen, maar bij mijn eerste doop als baby in de katholieke kerk. Dit besef gaf me een diepere worteling in mijn eigen geloof en leidde me terug naar het katholicisme – naar de plek waar mijn reis ooit begon. Na vele omwegen voelde ik me daar eindelijk weer thuis.

Mijn katholieke doop bleek dus uiteindelijk niet slechts een ritueel uit het verleden, maar de eerste stap op een spirituele reis die jarenlang overschaduwd werd door de dogma’s van de Jehovah’s Getuigen. Het zaadje dat bij mijn doop was geplant, begon pas later te ontkiemen, gevoed door momenten van onverwachte heiligheid, zoals in Vilnius. Die ervaring leerde me mezelf anders te zien: niet als iemand die later in het leven het heilige ging zoeken, maar als iemand die altijd al verbonden was met het goddelijke, zelfs in periodes van verwarring en verlies.

II. Het Strakke Keurslijf: Jehovah’s Getuigen en Het Rationele Geloof

Mijn weg naar het herontdekken van het katholicisme voerde, ironisch genoeg, eerst door een geloofsgemeenschap die zich fel verzette tegen alle vormen van traditionele christelijke rituelen: de Jehovah’s Getuigen. Vanaf mijn kindertijd was ik sterk betrokken bij deze gemeenschap, met een duidelijk beeld van mijn rol binnen “Jehovah’s organisatie.” Mijn geloof was gebaseerd op een rationeel systeem van doctrines en voorschriften, die ons niet alleen richting gaven, maar ook zekerheid boden. Als kind vond ik die duidelijkheid zowel troostend als doelgericht.

Een van mijn eerste herinneringen aan actieve deelname aan de gemeenschap was het geven van een Bijbelpresentatie toen ik zeven jaar oud was. Het was donderdagavond 24 oktober 1985, tijdens de Theocratische Bedieningsschool, de wekelijkse training van Jehovah’s Getuigen om te leren spreken en prediken. Ik zat daar zenuwachtig op mijn stoel, met mijn groene bijbeltje in mijn hand en een briefje waarop ik mijn inleiding en afsluiting had geschreven met een geurpen die naar sinaasappel rook. Het was mijn eerste presentatie: het verhaal van koning Hizkia, die in Jeruzalem werd bedreigd door het machtige Assyrische leger onder leiding van koning Sanherib. Volgens de Bijbel smeekte Hizkia in gebed om Jehovah’s bescherming. De profeet Jesaja bracht de boodschap dat zijn gebed verhoord was en dat er geen reden tot angst was. Die nacht doodde één engel het hele Assyrische leger van 185.000 man.

Toen mijn naam werd opgeroepen door de broeder die de leiding had over de bijeenkomst, liep ik met een mengeling van zenuwen en opwinding naar het podium. Met mijn groene bijbeltje in mijn hand las ik de verzen uit 2 Koningen 19 voor. Daarna sloot ik mijn Bijbel en keek de zaal in, naar de broeders en zusters die me verwachtingsvol aankeken. Met een diep ademhaling sprak ik mijn zorgvuldig voorbereide afsluiting uit: “Als we op Jehovah vertrouwen en doen wat hij van ons vraagt, kunnen we zijn bescherming verwachten. Net zoals zijn engel een leger van 185.000 mensen versloeg, zal Jehovah ook ons beschermen als we bedreigd worden tijdens de Grote Verdrukking en ons veilig door Armageddon leiden.” Terwijl ik deze woorden uitsprak, voelde ik een zekere trots op mezelf. Ik zag de instemmende knikjes in de zaal en de bemoedigende glimlach van de ouderlingen. Op dat moment geloofde ik oprecht dat ik een instrument van Jehovah was, en dat ik een grotere rol te spelen had in zijn voornemen.

De jaren daarna stonden in het teken van deze overtuiging. Toen ik veertien was, besloot ik me te laten dopen als Jehovah’s Getuige. In de gemeenschap was dit een belangrijke stap, een overgang van kind naar een toegewijd volgeling van Jehovah. De beslissing om mij te laten dopen kwam voort uit de gedachte dat dit de weg was naar aanvaarding door zowel Jehovah als de gemeenschap. Het was een stap waarvan ik geloofde dat het me dichter bij God zou brengen en me zou helpen mijn innerlijke worstelingen te overwinnen, inclusief mijn toen nog ongearticuleerde gevoelens over mijn seksualiteit. De doop was een openbare belofte aan Jehovah, een symbolische dood voor mijn oude leven en een opstanding tot een nieuw leven, volledig gewijd aan het dienen van God.

Na mijn doop werd ik steeds actiever in de gemeenschap en kreeg ik verschillende verantwoordelijkheden. Op mijn twintigste werd ik aangesteld als ‘dienaar in de bediening’. Dit was een rol die vergelijkbaar is met die van een diaken, waarbij ik praktische ondersteuning bood aan de gemeente, bijvoorbeeld door zorg te dragen voor de geluidsinstallatie tijdens de samenkomsten of het leiden van kleine groepen bijbelstudie. De aanstelling tot dienaar in de bediening was iets wat ik min of meer als vanzelfsprekend aannam; het was een logische stap in mijn groei binnen de organisatie. Het was echter ook een keuze waar ik niet echt over nadacht, omdat het weigeren van zo’n aanstelling onvermijdelijk vragen zou oproepen, vragen die ik niet wilde beantwoorden, aangezien ik toen al worstelde met mijn homoseksuele gevoelens, iets wat ik koste wat kost geheim probeerde te houden.

Mijn rol binnen de gemeenschap breidde zich verder uit. Uiteindelijk, in mijn midden twintig, werd ik aangesteld als ouderling. Deze functie betekende dat ik een spirituele herder werd voor de gemeenteleden. Als ouderling was ik verantwoordelijk voor het verzorgen van de samenkomsten, het geven van lezingen, het adviseren van mede-gemeenteleden en het handhaven van de geestelijke en morele standaarden binnen de gemeente. Het was een enorme verantwoordelijkheid, een rol die me diep verbond met de structuur en de hiërarchie van de gemeenschap. Als ouderling werd ik een vertegenwoordiger van de regels en normen die de Jehovah’s Getuigen als groep handhaafden. Deze functie gaf me niet alleen een gevoel van eigenwaarde en belangrijkheid, maar het versterkte ook het idee dat ik een speciale rol had binnen Jehovah’s organisatie.

Maar dit alles had een prijs. De strengheid van het geloof en de nadruk op gehoorzaamheid en toewijding aan Jehovah zorgden ervoor dat ik mijn ware zelf steeds dieper moest wegstoppen. Mijn homoseksuele gevoelens stonden lijnrecht tegenover de normen van de gemeenschap. In de literatuur en tijdens de samenkomsten werd keer op keer benadrukt dat homoseksualiteit verwerpelijk was in Jehovah’s ogen, een uiting van morele zwakte die niet getolereerd kon worden. De boodschap was glashelder: het hebben van homoseksuele gevoelens was een zonde die overwonnen moest worden. Dus probeerde ik alles wat ik kon om die gevoelens te onderdrukken, door nog meer tijd en energie te steken in mijn werk als dienaar en later als ouderling. Ik dacht dat als ik me maar voldoende zou inzetten voor het Koninkrijk, als ik maar genoeg zou prediken en bidden, die gevoelens uiteindelijk wel zouden verdwijnen.

Het geloof van de Jehovah’s Getuigen was voor mij altijd rationeel en doelgericht. Het was een kwestie van regels en discipline, van zwart-wit denken en duidelijke antwoorden. Twijfel werd niet getolereerd, en er was geen ruimte voor mysterie of ambiguïteit. Maar naarmate de jaren verstreken, voelde ik steeds meer de beperkingen van dit rationele geloof. Het voelde als een strakke jas, een keurslijf dat steeds meer begon te knellen. Het ontzegde me de ruimte om mijn eigen gevoelens en verlangens te verkennen, om mijn vragen en twijfels te uiten, om mezelf echt te zijn.

Toen mijn innerlijke strijd uiteindelijk te groot werd om te negeren, kwam ik in conflict met de gemeenschap. Mijn homoseksualiteit was niet langer iets dat ik kon wegstoppen of negeren. De gemeenschap van Jehovah’s Getuigen bood geen ruimte voor mijn waarheid, geen ruimte voor mijn liefde of mijn verlangen naar verbinding. Het gevolg was onvermijdelijk: ik werd uitgesloten. De strakke structuur van het geloof en de gemeenschap waar ik ooit zoveel zekerheid en richting vond, keerde zich tegen me toen ik niet langer kon voldoen aan hun normen. Het was een pijnlijk moment van afwijzing, waarbij ik niet alleen mijn rol en positie verloor, maar ook mijn identiteit zoals die tot dan toe was gevormd.

Dit verlies dwong me om opnieuw na te denken over mijn geloof. Het dwong me om na te denken over wie ik echt was en wat ik echt zocht in een spirituele gemeenschap. De zekerheid en het rationalisme van de Jehovah’s Getuigen hadden me jarenlang vastgehouden, maar ze hadden me ook verhinderd om te leven, om mezelf te omarmen zoals ik was. Uiteindelijk bracht deze crisis me terug naar mijn eerste spirituele verbinding: mijn doop als baby in de katholieke kerk, en het verlangen naar een geloof dat ruimte bood voor mysterie, voor liefde, en voor het sacrale—een geloof waarin ik niet hoefde te kiezen tussen mijn seksualiteit en mijn spiritualiteit, maar waarin beide aspecten van mijn identiteit naast elkaar mochten bestaan en elkaar konden verrijken. Deze nieuwe visie gaf me de moed om mezelf te openen voor relaties waarin ik werkelijk mezelf kon zijn, zonder angst voor veroordeling. Dit verlangen naar verbinding en authenticiteit leidde ertoe dat ik uiteindelijk iemand ontmoette die mijn leven voorgoed zou veranderen.

III. Verlies en Herontdekking: De Moeilijke Jaren na de Uitsluiting

Mijn relatie met Ruud markeerde het begin van een nieuw leven, maar was ook de katalysator voor mijn uiteindelijke uitsluiting als Jehovah’s Getuige. Ruud en ik ontmoetten elkaar op een moment in mijn leven waarin ik al worstelde met de innerlijke tweestrijd tussen mijn geloof en mijn seksualiteit. We begonnen als vrienden, maar al snel ontwikkelde onze band zich tot iets diepers, iets wat ik niet langer kon negeren of verbergen. Mijn gevoelens voor Ruud waren oprecht, en voor het eerst in mijn leven voelde ik dat ik iemand had gevonden bij wie ik volledig mezelf kon zijn, zonder angst voor oordeel. Toch wist ik dat deze relatie niet zou worden geaccepteerd binnen de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen.

In die tijd voelde ik me gevangen tussen twee werelden. Aan de ene kant was er de gemeenschap waarin ik was opgegroeid, de gemeenschap waarin ik jarenlang mijn identiteit had gevonden en waarin ik verantwoordelijkheden had gedragen als ouderling. Aan de andere kant was er mijn groeiende liefde voor Ruud, iets dat volledig in strijd was met de regels en overtuigingen die mij waren bijgebracht. Het was een diepe, innerlijke strijd waarin ik voortdurend worstelde met schuldgevoelens en angst voor wat zou komen. De homofobe uitspraken die ik jarenlang tijdens bijeenkomsten had gehoord en in uitgaves had gelezen, echo’s van afwijzing en veroordeling, bleven door mijn hoofd spoken.

Mijn relatie met Ruud werd uiteindelijk de directe oorzaak van mijn uitsluiting. We besloten om samen te gaan wonen, een beslissing die voortkwam l uit de wil om een leven samen op te bouwen. Kort daarna werd ik opgeroepen voor een gesprek met de ouderlingen van mijn gemeente. Ze wilden praten over mijn relatie en verwachtten dat ik mijn zonden zou opbiechten en berouw zou tonen. Maar ik weigerde. Ik was niet van plan mijn liefde voor Ruud te verloochenen of als zondig te beschouwen. Twee weken later ontving ik een aangetekende brief met het bericht dat er een rechterlijk comité was gevormd om over mijn uitsluiting te oordelen. Ik besloot niet op de oproep in te gaan, omdat ik wist wat de uitkomst zou zijn. Enkele dagen later, op een koude vrijdag in februari 2007, ontving ik een kil en zakelijk ingesporken voicemailbericht: “Hierbij delen wij u mede dat Raymond Hintjes niet langer één van Jehovah’s Getuigen is.”

Hoewel ik me al maandenlang had teruggetrokken uit de actieve deelname aan de gemeenschap, raakte de daadwerkelijke uitsluiting me dieper dan ik had verwacht. Het voelde alsof mijn hele wereld in één klap instortte. De uitsluiting was niet zomaar een formele handeling; het betekende het verlies van mijn identiteit zoals ik die jarenlang had gekend. De gemeenschap van Jehovah’s Getuigen was niet alleen een religie voor mij, het was mijn leven. In één moment verloor ik de mensen die ik jarenlang als mijn broeders en zusters had beschouwd, mensen met wie ik lief en leed had gedeeld, met wie ik dag in, dag uit had gestaan in de overtuiging dat we een gezamenlijk doel dienden.

Wat ooit een vertrouwde en veilige omgeving was, veranderde abrupt in een bron van afwijzing. De verbondenheid, het gevoel van gemeenschap dat zo centraal stond in mijn leven, was in één klap weg. Ik werd plotseling buitengesloten van de mensen die ik beschouwde als mijn familie, degenen die me hadden gevormd en gesteund. Hoewel ik wist dat mijn relatie met Ruud de oorzaak was van deze breuk, was het moeilijk te accepteren dat liefde—iets dat zo puur en oprecht voelde—de reden was voor deze totale afwijzing.

Aanvankelijk maakte ook de relatie met mijn ouders een moeilijke tijd door. Hun trouw aan de leer van de Jehovah’s Getuigen veroorzaakte spanningen en afstand. Maar ondanks alles wisten we uiteindelijk onze band in stand te houden, een kostbaar geschenk dat ik niet vanzelfsprekend beschouw. Het feit dat zij, ondanks de druk van de gemeenschap, ervoor kozen om contact met mij te blijven houden, betekende veel voor me. Het gaf me de kracht om door te gaan, om een nieuw leven op te bouwen, ondanks het diepe gevoel van verlies en isolatie dat mijn uitsluiting met zich meebracht.

De afrekening met het stigma dat ik als homoseksuele Jehovah’s Getuige jarenlang ervoer, was onvermijdelijk en tegelijkertijd verpletterend. Dit stigma had drie lagen die mijn leven jarenlang verstikten. De eerste laag was de buitenwereld. Jehovah’s Getuigen werden vaak als een ‘sekte’ gezien, wat op zichzelf al vooroordelen opriep. Als kind werd ik regelmatig gepest vanwege mijn geloof. Mijn fiets werd vernield, en ik werd uitgescholden omdat ik een ‘Jehova’ was. Al op jonge leeftijd maakte ik kennis met het gevoel van anders zijn en uitsluiting, wat me kwetsbaar maakte voor de oordelen van anderen. Deze vroege ervaringen vormden een diepgewortelde gevoeligheid voor afwijzing.

De tweede laag kwam van binnenuit, vanuit de gemeenschap zelf. Homofobe uitspraken waren alomtegenwoordig in de officiële lectuur en in informele gesprekken met medegelovigen. Homoseksualiteit werd gezien als een ernstige zonde, een belediging voor Jehovah. Die veroordeling was zo diepgeworteld dat er geen ruimte was voor nuance of begrip. Elke keer dat ik een opmerking hoorde over de verachtelijkheid van homoseksualiteit, voelde ik me verder in een schaduw van schuld en schaamte gedrukt. Er was geen mogelijkheid om die gevoelens te bespreken of te verkennen; er was alleen de verwachting dat je ze zou onderdrukken en overwinnen.

De derde en zwaarste laag was mijn eigen zelfstigmatisatie. Van jongs af aan had ik geleerd dat homoseksualiteit zondig was, iets wat ik diep van binnen moest verafschuwen. Die overtuiging groeide uit tot een zelfverwijt dat me voortdurend achtervolgde. Ik werd gedwongen mijn ware gevoelens te verbergen, niet alleen voor de buitenwereld, maar vooral voor mezelf. Als jonge Jehovah’s Getuige voelde ik dat ik mijn eigen innerlijke waarheid verraadde, terwijl ik tegelijkertijd ijverig de morele standaarden verkondigde die ik zelf niet kon naleven. De strijd om aan de verwachtingen van anderen te voldoen, leidde ertoe dat ik mezelf verstrikte in een web van zelfafwijzing.

Om met deze voortdurende spanning om te gaan, ontwikkelde ik een overlevingsstrategie: ik werd een ‘supergetuige’. Ik verdubbelde mijn inzet, nam extra verantwoordelijkheden op me, en probeerde mijn homoseksualiteit te onderdrukken door nog meer energie te steken in het dienen van Jehovah. Ik werd ouderling, pionier, en streefde ernaar een voorbeeldige broeder te zijn. Van huis-tot-huis predikte ik vol overgave, in de hoop dat mijn toewijding me zou verlossen van de gevoelens die ik diep van binnen voelde. Maar deze overlevingsstrategie bleek een illusie. Hoe meer ik probeerde te ontsnappen aan mijn ware zelf, hoe meer ik verstrikt raakte in gevoelens van isolatie, eenzaamheid en schuld.

Uiteindelijk werd de innerlijke strijd ondraaglijk. De druk om mijn ware gevoelens te verbergen, in combinatie met de homofobe uitspraken die ik keer op keer hoorde, maakten het onmogelijk om mezelf te blijven verloochenen. Toen ik de moed vond om mijn waarheid te omarmen, kwam dat met een hoge prijs: mijn uitsluiting uit de gemeenschap. Maar wat toen voelde als een verpletterend verlies, was achteraf gezien ook een noodzakelijke stap naar bevrijding.

De uitsluiting door de Jehovah’s Getuigen dwong me om een eigen pad te kiezen. Voor het eerst kon ik mijn liefde voor Ruud, mijn seksualiteit en mijn spiritualiteit met elkaar verzoenen, zonder de verstikkende dogma’s die me jarenlang gevangen hadden gehouden. Die eerste jaren na mijn uitsluiting waren verre van gemakkelijk. Het voelde alsof ik alles kwijt was: mijn geloof, mijn gemeenschap en zelfs mijn identiteit. Maar in dat verlies vond ik ook een nieuwe vrijheid – de vrijheid om mijn geloof en identiteit opnieuw te definiëren, op mijn eigen voorwaarden. Het was het begin van een zoektocht naar heiligheid die niet hoefde te eindigen bij de Jehovah’s Getuigen, maar die juist de ruimte bood om mezelf opnieuw te ontdekken. Deze herontdekking bracht me in contact met nieuwe ervaringen van het heilige, die diep in mijn ziel resoneerden en me hielpen mijn geloof en mezelf opnieuw vorm te geven.

IV. Ontmoetingen met Het Heilige: Vilnius, Mykonos en De Brief aan God

Mijn reis naar spirituele herontdekking, naar het herdefiniëren van mijn geloof en naar het vinden van een plek waar ik zowel mijn identiteit als mijn religieuze verlangens kon omarmen, kent bijzondere momenten die me diep hebben geraakt. Deze ervaringen markeren een spirituele weg die zich niet laat vangen in eenvoudige verhalen, maar die is verweven met verschillende lagen van ontmoeting, twijfel en overgave. Deze momenten vormen een samenhangend geheel dat mijn katholieke spiritualiteit en mijn persoonlijke zoektocht naar betekenis heeft beïnvloed en verrijkt.

De eerste stap in deze zoektocht vond plaats op een heel kwetsbaar punt in mijn leven, vier jaar na mijn uitsluiting als Jehovah’s Getuige. Op 13 april 2011 schreef ik een brief aan God – een brief waarin ik alles van me afschreef wat ik jarenlang had gevoeld, maar niet durfde te uiten. Het was een brief aan een God die ik ooit als een goede vriend had gezien, een God met wie ik dagelijks sprak toen ik nog actief was in de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen. Maar na mijn uitsluiting had ik het gevoel dat die verbinding verbroken was. Ik voelde me verloren, afgesneden van zowel de gemeenschap als van het geloof dat mijn leven jarenlang had gedragen. In de brief stelde ik vragen over wie God werkelijk was en of Hij mij kon accepteren zoals ik was – als homoseksuele man. Ik sprak over de pijn van afwijzing door de gemeenschap, over mijn eenzaamheid en de vele slapeloze nachten waarin ik worstelde met mijn identiteit en mijn geloof. Tegelijkertijd sprak ik over mijn diepe verlangen naar een verbinding met het goddelijke. Ik verlangde naar een God die liefde en acceptatie zou bieden, in plaats van veroordeling. Ik erkende dat ik niet meer wilde geloven op basis van de dogma’s die mij werden opgelegd, maar dat ik verlangde naar een persoonlijke relatie met God, een relatie die gebaseerd was op vrijheid en liefde.

Het schrijven van deze brief was een daad van kwetsbaarheid, maar ook van hoop. Ik hoopte op een hernieuwde band met het goddelijke, een band die gebaseerd zou zijn op wie ik werkelijk was. Het moment van het schrijven van die brief was het begin van een proces dat me zou voorbereiden op latere doorbraken van het heilige. Hoewel ik op dat moment nog niet volledig bewust was van de diepere verandering die gaande was, vormde de brief een zaadje dat het jaar erop in vruchtbare aarde werd geplant en in de jaren erna zou uitgroeien tot een meer open, mystieke en sacramentele kijk op mijn geloof. Het was een eerste stap in de richting van het toelaten van het heilige in mijn leven, zonder de ketens van opgelegde regels en veroordelingen.

Het jaar daarop, op 23 juli 2012, maakte ik tijdens een reis met Ruud naar Vilnius een ervaring mee die mijn zoektocht naar geloof en betekenis opnieuw richting gaf. We bezochten de Kapel bij de Poort van de Dageraad, waar een icoon van Maria wordt vereerd als de Moeder van God, de Aušros Vartų Dievo Motina. Het beeld is omgeven door eeuwenoude devotie en wordt gezien als een symbool van hoop en bescherming. Het was een gewone dag tijdens onze vakantie, maar het bezoek aan de kapel werd allesbehalve een gewone ervaring.

Toen ik de kapel binnenstapte, werd ik meteen geraakt door de intense devotie van de mensen om mij heen. Er waren oude vrouwen die knielden, hun ogen vol tranen, hun gebeden intens en persoonlijk. Voor het icoon van Maria was er een geladen stilte, een aanwezigheid die ik niet goed kon plaatsen, maar die ik diep voelde. Er was iets dat me uitnodigde, dat me riep om me over te geven aan het moment en om de heiligheid van de plek te omarmen. Het verlangen om me aan te sluiten bij de knielende vrouwen en nonnen was sterk, maar ik voelde ook een terughoudendheid – een angst voor wat Ruud of anderen van me zouden denken. Deze innerlijke strijd bracht me terug naar de tijd waarin ik als Jehovah’s Getuige voortdurend worstelde met mijn identiteit en mijn geloof. Het verlangen om het heilige te ervaren, tegenover de angst om afgewezen te worden, creëerde een spanning die ik moeilijk kon loslaten.

Toch was dit moment in Vilnius een belangrijke stap. Het was de eerste keer sinds mijn uitsluiting dat ik openstond voor de mogelijkheid van het sacrale, voor een ontmoeting met het heilige die niet gebaseerd was op angst of afwijzing, maar op acceptatie en liefde. De ervaring bracht me dichter bij een begrip van spiritualiteit dat ruimte biedt voor mysterie, dat niet gaat om absolute waarheden of dogma’s, maar om de diepe verwondering die ontstaat wanneer we worden geraakt door iets wat ons overstijgt. Het zaadje dat werd geplant in de kapel, bleef groeien. Het maakte me bewuster van de aanwezigheid van het heilige in de wereld om me heen – in momenten van stilte, in ontmoetingen met anderen, en in de ervaring van liefde.

Vijf jaar later, in oktober 2017, was ik op vakantie op Mykonos. Samen met Ruud brachten we tijd door op een homostrand, een plek waar we onszelf konden zijn, zonder de veroordelende blikken van anderen. Terwijl ik daar lag, met mijn blote huid in de zon, las ik het boekPrayers for Bobby. Het verhaal raakte me diep, vooral omdat ik mezelf herkende in Bobby’s strijd om geaccepteerd te worden, in zijn verlangen naar liefde en begrip. Terwijl ik passages uit zijn dagboek las, voelde ik de pijn van mijn eigen jeugd weer opkomen – het verborgen houden van mijn gevoelens, de angst voor afwijzing, het verlangen naar acceptatie door zowel God als mijn gemeenschap.

Het contrast tussen de omgeving waarin ik me bevond – een strand vol naakte mannen, een plek die vanuit orthodox religieus oogpunt als zondig zou worden beschouwd – en de diepe spirituele emoties die ik voelde, was groot. Het was een moment waarop ik besefte dat mijn zoektocht naar het heilige zich niet hoefde te beperken tot de muren van een kerk of tot de dogma’s van een religieuze gemeenschap. Het heilige kan overal aanwezig zijn, ook op een strand in Mykonos, ook in de liefde tussen twee mannen die elkaar vasthouden zonder schaamte. Het was een moment van bevrijding, een moment waarop ik besefte dat mijn liefde voor Ruud, mijn seksualiteit, en mijn verlangen naar spiritualiteit niet los van elkaar stonden, maar juist met elkaar verweven waren.

Deze ontmoetingen – de brief aan God, de ervaring in Vilnius en het moment op het strand in Mykonos – vormen samen een samenhangende reis naar een dieper begrip van het heilige in mijn leven. Ze markeren de overgang van een geloof gebaseerd op regels en dogma’s naar een spirituele zoektocht die ruimte biedt voor twijfel, voor vragen, en voor de ervaring van het mysterie. Mijn reis naar het katholieke geloof is niet lineair geweest, maar een weg van vallen en opstaan, van zoeken en vinden, van verlies en herontdekking.

De katholieke spiritualiteit die ik nu omarm, is niet gebaseerd op dogmatische zekerheid, maar op de sacramentele visie dat het heilige overal aanwezig is, dat elke ontmoeting en elk moment betekenisvol kan zijn. De devotie die ik zag in Vilnius, de liefde die ik ervoer op Mykonos, en de kwetsbaarheid die ik toonde in mijn brief aan God, zijn allemaal uitdrukkingen van mijn verlangen naar een leven dat doordrenkt is van het heilige. Ze hebben me geleerd dat mijn zoektocht naar God niet ophoudt bij een bepaalde kerk of gemeenschap, maar een voortdurende reis is, een reis die me uitdaagt om steeds opnieuw open te staan voor het mysterie en voor de liefde die aanwezig is in de wereld om me heen.

V. De Ontwaking: Mijn Terugkeer naar Het Katholicisme

Mijn terugkeer naar het katholieke geloof was geen plotselinge beslissing, maar eerder het resultaat van een diepgaand proces van zelfreflectie, spirituele verkenning, en intellectuele ontdekking. In zekere zin was het katholicisme altijd een sluimerende aanwezigheid in mijn leven, een geschenk dat mij bij mijn geboorte werd meegegeven in de vorm van mijn doop binnen de Katholieke Kerk. Als baby kon ik natuurlijk niet beseffen welke betekenis dit sacrament in de toekomst zou hebben, maar het doopsel markeerde het begin van een reis die uiteindelijk zou leiden naar een hernieuwde omarming van het katholieke geloof.

Na mijn uitsluiting uit de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen begon een lange zoektocht naar zingeving en spirituele richting. Die periode van pijn, verdriet en verwarring leidde me weg van de georganiseerde religieuze structuren waarin ik was opgegroeid, maar het katholicisme was altijd een stille aanwezigheid op de achtergrond. In mijn jeugd had ik weinig met het katholieke geloof, behalve de vage herinnering dat mijn ouders katholiek waren opgevoed, maar het voelde in mijn volwassen leven steeds meer als een plaats waar ik misschien opnieuw aansluiting kon vinden.

De verhalen en de diepe symboliek in de katholieke traditie begonnen mij te intrigeren. Het idee van het mysterie, dat God iets is wat ons verstand te boven gaat, sloot aan bij mijn eigen ervaringen van het transcendente. Het mysterie van het geloof is niet iets wat je volledig kunt begrijpen of vastpakken, maar het nodigt je uit om je open te stellen voor datgene wat groter is dan jezelf. In het katholieke geloof vond ik een rijkdom aan rituelen en symbolen die het mysterie omarmen en dat sprak me diep aan.

Een belangrijke katalysator voor mijn terugkeer naar het katholieke geloof was mijn studie theologie en religiewetenschappen. Deze intellectuele verkenning bood me niet alleen de mogelijkheid om mijn eigen verleden te onderzoeken, maar het gaf me ook de middelen om mijn spirituele vragen op een dieper niveau te begrijpen. Theologie opende een nieuwe wereld van denkers, filosofen en mystici die allen worstelden met dezelfde vragen waar ik mee worstelde: Wie is God? Wat is de zin van het leven? Hoe kunnen we het transcendente ervaren?

In het werk van theologen vond ik antwoorden die me hielpen om mijn eigen ervaringen en inzichten in een groter kader te plaatsen. Ik begreep dat ik van nature openstond voor het oneindige, dat ik een aangeboren verlangen heb naar het goddelijke. Dit verlangen vormde de kern van mijn spirituele zoektocht. Ik begon te beseffen dat mijn hunkering naar God, mijn vragen en mijn twijfels allemaal deel uitmaakten van een dieper verlangen naar verbinding met het mysterie dat God is.

Het katholicisme bood me ook een intellectuele ruimte waarin ik mijn geloof en mijn seksualiteit kon verzoenen. Ik leerde dat het katholicisme een traditie heeft van het omarmen van mysterie en paradox, waarin ruimte is voor zowel intellectuele verkenning als spirituele ervaring. Dit hielp me te begrijpen dat mijn verlangen naar liefde en mijn verlangen naar God niet met elkaar in conflict hoefden te zijn. Integendeel, het omarmen van mijn kwetsbaarheid en mijn behoefte aan liefde sloot naadloos aan bij mijn persoonlijke zoektocht naar acceptatie en zingeving.

In 2020 gebeurde er iets onverwachts, iets wat ik nu beschouw als een fluistering van de Geest. Ik kan het moment niet precies vaststellen, maar er was een geleidelijke erkenning dat ik altijd al katholiek ben geweest. Het was alsof de sluier van mijn spirituele zoektocht eindelijk werd opgelicht en ik het pad kon zien dat altijd voor me had gelegen. Het voelde niet als een radicale ommekeer, maar als een thuiskomst. Het katholieke geloof, dat ik in mijn vroege kindertijd als baby had ontvangen, keerde terug in mijn volwassen leven met een nieuwe, diepere betekenis.

Wat mij vooral raakte, was de sacramentele visie van het katholicisme: het idee dat het goddelijke aanwezig is in de alledaagse werkelijkheid, dat elke ontmoeting en elk moment potentieel heilig is. Dit was een radicaal andere visie dan het dualistische wereldbeeld dat ik had overgenomen van de Jehovah’s Getuigen, waarin de wereld werd gezien als een vijandig terrein dat binnenkort door God zou worden vernietigd. Het katholicisme leerde mij dat de wereld, met al haar gebrokenheid en imperfectie, doordrenkt is van Gods aanwezigheid. Dit gaf me een nieuwe manier om naar mijn eigen leven te kijken – als een sacramentele reis, waarin elke stap, elke ontmoeting en elke keuze betekenisvol is.

De grootste verandering in mijn geloofsopvatting was mijn verschuiving van een antropomorf, persoonlijk godsbeeld naar het begrip van God als het ultieme Mysterie. Voorheen had ik God altijd gezien als een soort machtige figuur die oordeelt, straft en leidt. Maar door mijn ervaringen en intellectuele ontdekkingen begon ik in te zien dat God niet zomaar te bevatten is in menselijke begrippen of beelden.

God is het mysterie dat alles overstijgt, maar dat ook in alles aanwezig is. Dit idee van God als het Mysterie is diepgeworteld in de katholieke traditie, vooral in de mystieke traditie. Mystici beschrijven hun relatie met God als een voortdurende ontmoeting met het onkenbare, het ongrijpbare. Deze mystici leerden me dat het geloof niet gaat om het rationeel begrijpen van God, maar om het overgeven aan het mysterie en het toelaten dat God ons leven doordringt.Het is deze openheid voor het mysterie die mij uiteindelijk terugbracht naar het katholieke geloof. Katholicisme betekent voor mij nu het omarmen van een sacramentele levensvisie, waarin het goddelijke en het menselijke met elkaar verweven zijn. Het is een geloof dat ruimte biedt voor twijfel, voor vragen, en voor de voortdurende zoektocht naar betekenis.

Mijn terugkeer naar het katholicisme is dus geen terugkeer naar de structuren of dogma’s van mijn jeugd, maar naar een rijkdom van symboliek, ritueel en mysterie die mij helpt om mijn leven in verbinding met het goddelijke te plaatsen. Het is een geloof dat mijn liefde voor Ruud, mijn zoektocht naar zingeving, en mijn verlangen naar het heilige samenbrengt in een diep gevoel van verbondenheid met God – het ultieme Mysterie dat ons allen draagt. Deze hernieuwde verbinding met het Mysterie leidde me naar een diepere waardering voor het sacramentele karakter van het leven zelf.

VI. Een Sacramentele Reis: Geloof, Homoseksualiteit en Liefde in Actie

Mijn persoonlijke reis door het leven is er een van verwevenheid, waarin mijn homoseksualiteit, geloof en inzet voor sociale gerechtigheid elkaar versterken en diepe betekenis vinden in het alledaagse. Vanuit een sacramenteel perspectief ervaar ik de hele werkelijkheid als doordrongen van het goddelijke. Niet alleen in rituelen of kerkelijke momenten, maar in elke ontmoeting, elke ervaring en elk moment van het dagelijks leven is het goddelijke aanwezig. Dit inzicht heeft mijn kijk op het leven ingrijpend veranderd, en het heeft mij geleerd dat heiligheid zich openbaart in zelfs de kleinste handelingen van liefde en zorg.

Mijn liefde voor Ruud, mijn partner, speelt een belangrijke rol in deze reis. Waar ik vroeger worstelde met zelfafwijzing en het idee dat mijn homoseksualiteit niet verenigbaar was met mijn geloof, heb ik nu geleerd dat deze liefde juist een weerspiegeling is van Gods liefde. Onze relatie, geworteld in wederzijds respect en zorg, ervaar ik als een sacramentele ruimte – een heilige plek waarin ik de aanwezigheid van het goddelijke voel. De katholieke traditie ziet liefde tussen mensen als een manifestatie van Gods liefde, en dit geldt voor mij ook binnen mijn homoseksuele relatie.

Door deze nieuwe visie op liefde en geloof ben ik bevrijd van de innerlijke strijd waarin ik mij vroeger gevangen voelde. Tijdens mijn tijd bij de Jehovah’s Getuigen werd me geleerd dat mijn seksualiteit in strijd was met Gods wil, wat leidde tot een diep conflict. Maar tijdens mijn reis ontdekte ik dat mijn geaardheid geen barrière vormt, maar juist een manier is waarop ik Gods liefde in de wereld ervaar. Deze verwevenheid heeft me geholpen om mijn identiteit volledig te omarmen – als homoseksuele man én als gelovige die leeft in verbondenheid met het goddelijke.

Deze visie op heiligheid gaat verder dan mijn persoonlijke leven en reikt naar mijn inzet voor sociale gerechtigheid. Ik geloof dat ieder mens is geschapen naar Gods beeld en daarom inherente waardigheid bezit. Dit geloof roept mij op om op te komen voor de gemarginaliseerden en kwetsbaren, of dat nu is in mijn werk voor slachtoffers van misbruik binnen religieuze gemeenschappen, of het opkomen voor de positie van queer-personen in de Kerk. Deze inzet is voor mij niet alleen een maatschappelijke verantwoordelijkheid, maar ook een heilige roeping. Mijn geloof in de waardigheid en gelijkheid van elk mens inspireert me om bij te dragen aan een inclusieve samenleving, waarin iedereen zich gezien en geliefd voelt.

Onderwijs speelt daarbij een centrale rol in mijn leven. Als docent wil ik mijn studenten laten zien dat hun leven en hun rol in de wereld ertoe doen – dat ook zij geroepen zijn om liefde, rechtvaardigheid en solidariteit te belichamen. Onderwijs gaat voor mij verder dan het overdragen van kennis; het draait om het inspireren van jongeren om een verschil te maken. Elk klein gebaar van compassie, elke handeling van zorg en rechtvaardigheid kan een sacramenteel moment zijn waarin het goddelijke zichtbaar wordt. Dit inzicht deel ik met mijn studenten om hen te helpen de wereld door een liefdevolle, rechtvaardige lens te bekijken.

De kracht van dit sacramentele perspectief ligt in de verwevenheid van geloof, liefde en actie. Het helpt me te zien dat mijn identiteit als homoseksuele man, mijn katholieke geloof en mijn inzet voor sociale gerechtigheid geen losse onderdelen van mijn leven zijn, maar samenkomen in mijn zoektocht naar heiligheid. Heiligheid is voor mij geen onbereikbaar ideaal, maar een voortdurende uitnodiging om in elk moment en in elke relatie iets van Gods liefde te weerspiegelen. Het is een reis die me steeds opnieuw uitnodigt om mezelf, anderen en de wereld om mij heen te zien als doordrongen van het goddelijke.

Terugkijkend op mijn reis besef ik dat mijn persoonlijke worsteling, vooral tijdens mijn tijd bij de Jehovah’s Getuigen, niet zomaar perioden van duisternis waren. Het waren momenten van groei, waarin ik het mysterie van het leven leerde omarmen. Het sacramentele perspectief heeft me geleerd dat zelfs pijnlijke ervaringen betekenis kunnen hebben en deel uitmaken van mijn reis naar heiligheid. Deze visie inspireert mij telkens weer om liefde te kiezen – in mijn relaties, in mijn werk en in mijn activisme.

Mijn reis is nog niet voltooid, maar het is een weg die me steeds dichter brengt bij de verwevenheid van mijn geloof en mijn identiteit. Het is een voortdurende uitnodiging om, in alles wat ik doe, het goddelijke zichtbaar te maken in de wereld om mij heen. Door mijn liefde voor Ruud, mijn inzet voor sociale rechtvaardigheid en mijn werk in het onderwijs probeer ik te antwoorden op deze oproep. Het is mijn manier om de sacramentele werkelijkheid van het dagelijks leven te belichamen en de wereld om mij heen een beetje mooier te maken.

Daarnaast zijn er momenten van diepe spirituele verbondenheid die mijn geloof in de sacramentele dimensie van het alledaagse hebben verdiept. Denk bijvoorbeeld aan mijn ervaring in Vilnius bij de kapel van de Poort van de Dageraad, waar ik onverwacht een intens besef van heiligheid ervoer. Of de keer dat ik op het strand van Mykonos, met Prayers for Bobby in mijn hand, geraakt werd door de kracht van liefde en mededogen. Deze momenten herinneren me eraan dat heiligheid niet beperkt is tot de muren van een kerk of tot specifieke rituelen, maar dat het overal kan oplichten – zelfs in de meest onverwachte plekken en tijden.

Deze sacramentele reis, waarin liefde, geloof en gerechtigheid samenkomen, vormt het hart van mijn leven. Het is een reis waarin het alledaagse doordrongen is van betekenis, waarin het goddelijke altijd dichtbij is en waarin mijn identiteit als homoseksuele man verweven is met mijn identiteit als gelovige. Samen vormen ze de basis voor mijn inzet om de wereld, stukje bij beetje, te heiligen door liefde en gerechtigheid te laten stralen in alles wat ik doe.

Eindgedachten

Wanneer ik terugkijk op mijn reis naar katholiciteit en heiligheid, zie ik een pad vol uitdagingen, omwegen en momenten van transformatie. Van mijn doop als baby tot mijn uitsluiting bij de Jehovah’s Getuigen, en uiteindelijk mijn herontdekking van het katholieke geloof – deze weg heeft mij geleerd dat heiligheid geen streven naar perfectie is, maar een keuze voor liefde en verbondenheid, zelfs te midden van gebrokenheid.

Het katholieke geloof heeft me geholpen te zien dat heiligheid aanwezig is in het alledaagse: in onze relaties, in momenten van pijn en vreugde, en in de kleine gebaren van zorg en mededogen. Mijn identiteit als katholiek en als homoseksuele man zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, en in die verwevenheid vind ik mijn ware zelf.

Heiligheid is geen eindbestemming, maar een weg die ik blijf bewandelen. Het is een uitnodiging om mijn leven steeds weer af te stemmen op het goddelijke en om de wereld een beetje mooier te maken door liefde zichtbaar te maken in mijn daden. Deze reis naar het heilige is een voortdurende zoektocht, en een uitnodiging om je eigen weg te omarmen – met liefde, moed en vertrouwen in het mysterie dat in elk van ons leeft.